-
1 polieren
-
2 seinen Stil polieren
-
3 schleifen
schleifen1♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen, sleuren ⇒ meeslepen, meetronen————————schleifen2〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
4 polir
polir [pollier]1 polijsten ⇒ slijpen, (op)poetsen1 gepolijst, gladder worden♦voorbeelden:¶ se polir les ongles • zijn nagels doen, politoerensa rudesse se polira avec les ans • met de jaren zullen zijn manieren wel beter wordenv1) polijsten, poetsen2) bijschaven
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский